dierenverhalen:

Een wit schaap in een zwarte kudde

Thema:

Pesten, buitengesloten worden, het gevoel alleen te staan, er willen bijhoren


Doelgroep:

Lagere school

Karmen viel in het zachte hooi toen ze geboren werd, haar mama begon haar meteen proper te likken en daarna lagen ze dicht tegen elkaar aan terwijl Karmen genoot van de eerste slokjes moedermelk. De mama van Karmen straalde: haar meisje zag er gezond uit, dronk goed en vooral: ze was wit. Dat was een groot voordeel, wist de mama van Karmen, die als zwart schaap in een witte kudde altijd had moeten vechten voor haar plekje. Als lammetje voelde ze zich vaak uitgesloten en was ze het favoriete slachtoffer van pesterijen. Ook nu ze volwassen was, moest ze zich meer dan de witte schapen bewijzen in de kudde.

 

Maar Karmen was dus wit en groeide vrij en blij op in de witte kudde. Ze maakte vriendjes, graasde elke dag zonder zorgen haar buikje rond en hield ervan om te ravotten en wilde spelletjes te spelen met de andere schapen en met Bo, de herdershond, met wie ze dikke vrienden was. Wat een heerlijk leven had ze toch! Ze voelde zich zo goed in haar schapenvel, dat ze een beetje roekeloos werd. Ze luisterde niet naar haar mama, die elke dag zei dat ze dicht bij de kudde moest blijven omdat ze anders kon verdwalen of aangevallen worden door wilde dieren. Zo slenterde ze op een dag op haar eentje achteraan de kudde, en plots lonkte daar het avontuur: waar zou dat kleine paadje naartoe leiden? Karmen stapte nieuwsgierig weg van de kudde om even een kijkje te nemen achter de bocht. Achter de bocht volgde een nieuwe bocht, en daarna nog één, en zo dwaalde ze steeds verder weg over het kronkelweggetje. Toen ze een tijdje gestapt had, kwam ze aan een riviertje waar ze even haar dorst ging lessen. Terwijl ze onbezorgd stond te drinken, genietend van haar avontuurlijke uitstap, merkte ze de wolf niet op die op haar af kwam geslopen ... Toen de wolf dicht genoeg genaderd was, sprong hij op haar af en beet haar in een achterpoot. Karmen schreeuwde van de pijn en liet zich in het water vallen. Ze werd meegesleurd door de rivier, weg van de wolf, en slaagde er pas na honderden meters in om zich vast te klampen aan de oever en uit het water te kruipen. Daar bleef ze uitgeput liggen, verwond en alleen, ver weg van de kudde.

 

Het was de herder die was teruggekeerd om het verdwenen schaap uit zijn kudde te zoeken, die haar daar later op de dag vond. Hij sleurde haar in zijn kar en bracht haar naar een dierenarts, die haar poot verzorgde. Daarna kon Karmen terug naar de kudde, waar haar mama bang en ongerust op haar wachtte. Karmen schaamde zich en begreep dat het haar eigen schuld was geweest, maar mama was zo opgelucht dat ze terug samen waren, dat ze vergat boos te zijn. De kudde bleef enkele dagen ter plaatse zodat Karmen kon herstellen, en daarna vertrokken ze weer de bergen in.


Karmen deed haar best om de kudde te volgen, maar wat was het moeilijk om het tempo van de kudde te volgen met die manke poot van haar. Dag na dag hinkte ze achter de kudde aan terwijl haar mama en vriendjes haar aanmoedigden om voort te maken. Bo, de herdershond, deed zijn best om niet te snel te gaan, maar de herder hield niet van getreuzel en schreeuwde dat ze moesten voortmaken. Op een dag lukte het Karmen niet meer om te volgen en daarom bleef ze liggen in het gras. De herder trok haar opnieuw in zijn kar en hoe hard Karmen ook schreeuwde, ze zag haar mama en vriendjes steeds verder uit het zicht verdwijnen. Ze huilde en vroeg zich af waar ze naartoe werd gebracht. Uiteindelijk viel ze van pure uitputting in slaap, terwijl de herder maar bleef rijden ...

 

Karmen werd wakker in een andere wereld - of zo leek het toch. Weg waren de bergen en de vertrouwde kudde met witte schapen, nu leefde ze in een weide en een stal die ze deelde met een nieuwe kudde, maar deze schapen waren allemaal zwart. Karmen zocht in de ogen van de onbekende schapen de zachte en bezorgde blik van haar mama, maar ze zag alleen gefronste wenkbrauwen en ze hoorde de schapen fluisteren tegen elkaar dat ze geen wit schaap in hun kudde wilden. Hoe hard Karmen ook haar best deed om erbij te horen, de schapen draaiden haar de rug toe. Van zodra er eten over de draad werd gegooid, werd ze opzij geduwd door de zwarte ram met zijn grote horens. Ze hoorde er niet bij als er spelletjes gespeeld werden en 's nachts lag ze alleen in een hoekje van de stal terwijl de zwarte schapen gezellig tegen elkaar aan lagen te babbelen. Nog nooit had Karmen zich zo alleen gevoeld, en elke nacht lag ze stilletjes te huilen. Ze bedacht dat ze niets waard was zolang ze niet aanvaard werd door de kudde, want schapen zijn toch kuddedieren? Nu wist Karmen ook hoe haar mama zich gevoeld had als enige zwarte schaap in een witte kudde. Karmen, die nooit begrepen had dat de kleur van een vacht iets betekende, voelde zich machteloos en kwaad, en vooral steeds eenzamer en verdrietiger. Zo gingen de dagen en nachten voorbij, en wat ze ook probeerde, niets hielp. Ze bleef het buitenbeentje, de vreemde snuiter, ze hoorde niet bij de kudde.

 

Op een dag kwam de jongeman die elke dag eten naar de kudde bracht niet alleen opdagen: hij had twee grote, zwarte honden bij zich die hij losliet in de weide. De zwarte schapen schrokken en stoven uiteen, ze zochten plaatsen om zich te verstoppen of liepen verschrikt toertjes door de weide. Alleen Karmen was niet bang: zij dacht aan Bo, die altijd zo fijn met haar gespeeld had en goed voor haar geweest was, en ze bleef nieuwsgierig in het midden van de weide staan. De honden besnuffelden haar en al snel werd duidelijk dat ze in haar een leuk speelkameraardje zagen. En zo gebeurde het: elke dag kwamen de honden op bezoek en voelde Karmen zich even niet meer alleen, terwijl de zwarte schapen verschrikt toekeken vanuit hun verstopplaatsen. Karmen riep hen toe dat ze niet bang moesten zijn en dag na dag durfde de zwarte kudde dichterbij te komen. Met grote ogen keken ze op naar Karmen; plots was zij niet langer de zwakkeling van de kudde, maar wel het stoere schaap dat niet bang was van de zwarte honden. Karmen voelde dat ze eindelijk aanvaard werd door de kudde, ze werd niet meer opzij geduwd en kon rustig genieten van het eten dat over de draad werd gegooid. 's Nachts lag ze nu bij de rest van de kudde en ze vertelde hen over haar leven in de bergen, over de witte kudde, over haar vriend Bo, over de avonturen die ze daar beleefd had. De schapen luisterden vol bewondering naar haar verhalen, schoven haar een extra stukje eten toe, en vroegen om nog meer te vertellen. Zo viel Karmen elke nacht tevreden in slaap, knus en gezellig in de warmte van haar nieuwe kudde.