Harry het hangbuikvarken is verdrietig.

Henriëtte is dood. Ze leefden zes jaar samen in het hok van Fie en Bob. Fie en Bob waren gek van Henriëtte. Net als Harry. Henriëtte had het soms moeilijk met opgesloten leven. Op een dag brak ze uit. Ze kreeg een klap van de tractor van boer Steven. Boer Steven bracht haar nog naar de veearts, maar hulp kwam te laat.

Henriëtte toch, denkt Harry. Hij zucht. Hij denkt: denk aan leuke dingen. En hup, daar is ze weer, in zijn gedachten.

Henriëtte kon niks fout doen. Hoe hard ze ook haar best deed om elke keer het hek te slopen dat Fie tot vervelends toe herstelde, ze bleef de liefste zeug van de hele wijde wereld. Al zat ze soms tot de oren toe onder de plakkerige modder. Ze bleef de mooiste. Dat vonden Fie en Bob. Dat vond Harry.

Harry mist Henriëtte. Hij staat treurig voor zich uit te staren, tot de enkels in het goor. Hij heeft in niks zin. Fie heeft al appels gebracht. En brood. Daar is Harry anders zo gek van. Henriëtte ook. Harry wil nooit nog brood eten. Harry wil nooit nog iets. Ik blijf gewoon staan, denkt hij. Misschien dat ik dan ook snel naar de zwijnenhemel mag. Al wil hij niet gegrepen worden door de tractor van boer Steven.

Fie knoopt een touw rond de nek van Harry. ‘Kom op, Harry!’ Fie trekt aan het touw. Bob staat er lachend naar te kijken. ‘Hij is het niet gewend om uit wandelen te gaan’, zegt hij.

Wandelen, denkt Harry. Hij weet wat dat is. De eenden op het erf doen het ook, maar dan zonder een touw. Harry besluit Fie haar zin te geven. Hij trekt zijn ene poot uit de drek. Dan de andere. Nog een en nog een. Fie is blij. Dat is al lang geleden, weet Harry.

Fie maakt rondjes in de tuin met hem. Rond de bomen, rond de plas, over het bruggetje en door het gat in de laurierhaag en zo terug naar het modderhok. ‘Hup, Harry. Morgen weer een tochtje’, zegt Fie. Ze duwt op een bil, maar Harry blijft staan.

‘Hij wil niet’, zegt Fie tegen Bob.

‘Hij wil niet meer’, zegt Bob.

Bob neemt het touw van Fie over. Hij neemt Harry mee naar het huis. Op het terras veegt Bob de modder van de poten van Harry. Harry begrijpt er niks van. Met een andere handdoek wrijft hij de buik en de rug van Harry schoon. Fie staat er gelukzalig naar te kijken. ‘Meen je het, Bob?’ roept ze uit. ‘Nemen we hem binnen?’

‘Plaats zat’, zegt Bob.

’s Avonds ligt Harry op de mat. Fie en Bob kijken televisie. Ze moeten af en toe lachen om wat ze zien. Ze eten chips. Ook Harry heeft een kommetje van die dingen gekregen. Het lijkt een beetje op appelschillen, maar dan harder en geel en het knapt. Harry snapt het niet, chips. Hij heeft er een glas frisdrank bij gekregen. Het prikt op zijn tong. Als hij het probeert te drinken en hij schudt zijn kop om de prik, moeten Bob en Harry nog harder lachen dan met wat ze zien op de televisie. Ze leggen een deken over Harry heen. Fie legt haar hoofd op zijn rug. Ze zegt iets tegen Bob over kussen. Kussen, denkt Harry. Bah.

Wanneer de televisie uit gaat maken ze nog een wandelingetje met Harry op het voetpad voor het huis. Dan moet Harry weer naar binnen. Hij mag slapen in een mand. ’s Morgens moet Harry in bad of hij doucht met Bob. Het water is heerlijk, maar de douchegel prikt gaten in zijn ogen.

Zo gaan de dagen voorbij.

Harry vermagert. Hij eet niet en drinkt niet. Hij glimt wel.

Fie en Bob begrijpen het niet. Hij is toch niet eenzaam meer? Hij wordt toch vertroeteld? Ze kijken Harry lang aan, alsof hij een moeilijk vraagstuk is.

Ze halen er dokter Verschoor bij. Die heeft een tas bij. Hij haalt er een boek uit. Hij zoekt met zijn vinger in het boek: a, b, c, d, e, f, g, h… hangbuikvarken. Hij leest Bob en Fie voor uit het boek. Ze slaan een hand voor hun mond.

Twee keer daags droge korrels, een bak vers water en veel modder, zegt dokter Verschoor. Heel veel modder.

Geen bad? Fie begrijpt het niet . De dokter schudt nee. Hij zegt: geen bad, geen frisdrank, geen chips.

En liefde? Vraagt Bob.

Fie kijkt hem vragend aan.

Dat wel, zegt de dokter. Veel liefde mag wel. Maar niet in huis. Ik bedoel: jullie wel, maar liefde voor het zwijn moet buiten. Hij wijst achter zijn rug, naar daar waar buiten is.

In het modderbad is hij eenzaam, zegt Fie.

We halen nog een zwijn in huis, zegt Bob.

De dokter vindt het een goed idee. Maar hij zegt ook dat zwijnen niet zomaar uit de lucht komen vallen. De laatste tijd moet je al gauw zo’n acht weken wachten op een big. Dokter Verschoor pakt zijn tas, neemt het touw en slaat het om de nek van Harry. Dat beest moet weer op zijn vertrouwde plek, zegt Verschoor.

Buiten? Vraagt Fie.

Buiten, zegt Verschoor.

Wanneer dokter Verschoor door het tuinhek verdwenen is, staan Fie en Bob te kijken naar Harry die staat te snuffelen in de modder. Harry kauwt op restjes die er nog liggen van vroeger.

Hij lijkt te glimlachen, zegt Bob.

Fie slaat zich in de handen. Ze doet haar bloes uit en stapt uit haar broek. In ondergoed springt ze over de schutting en laat ze zich in de modder vallen. Ze geeft Harry een duw. Eerst begrijpt Harry het niet. Moet hij nu boos zijn? Wat verwacht Fie eigenlijk?

 Fie knort. Ze knort als een varken. Bob trekt zijn trui uit en dan zijn broek. Ook hij springt over de schutting en duikt in de drek. Hij gooit modder naar Fie. Hij gooit naar Harry. Hij knort. Fie knort. Harry knort nog harder. Hij is de beste knorrer van allemaal!

Zo gaan de dagen voorbij.

Elke dag springen Bob en Fie minstens twee keer per dag in het modderbad van Harry. Een zwijn in huis ligt moeilijk, maar een gek stel in de modder is aannemelijk.

Harry is er minder eenzaam door.

Hij krijgt massa’s liefde.

Hij denkt ietsje minder aan Henriëtte.

Hij zou wel willen weten wanneer er een nieuw varken komt, maar hij vraagt het natuurlijk niet.

Varkens kunnen namelijk niet praten.

Maar ze snappen wel veel.

Ze snappen dood en missen.

Ze snappen vriendschap en liefde.

Harry snapt Fie en Bob. Ook zij gaan Henriëtte steeds een beetje minder missen. Om daar in te slagen, speelt Harry hun zotte modderspelletje graag nog een poosje mee.